vrijdag 21 juni 2013

Nog eens de olifant van Hoboken

In de 1135 Gazette van april j.l.  werd het reeds aangekondigd: dankzij de inzet van de archivaris was de heemkundige kring Hobuechen 1135 in het bezit gekomen van het dossier van de dwergolifant van Hoboken, en in het meinummer van het tijdschrift  zou eindredacteur Korneel Paenen er zijn voorwoord aan wijden. Nu zijn wij ALTIJD benieuwd naar de publicaties van onze Hobokense collegae uit de erfgoedsector. Maar  als zij  geheel bij toeval het dossier  over de olifant van Hoboken in handen krijgen, enige tijd nadat wij kenbaar hebben gemaakt  de ambitie te koesteren dat prehistorisch beestje even terug naar hier te halen, en daar dan nog een stuk over gaan schrijven, staan wij werkelijk te popelen van ongeduld.  En jawel.... Het meinummer  toont op de kaft een foto van onze olifant en het  voorwoord is er geheel en al aan gewijd.

Hoewel hij in zijn voorwoord expliciet poneert de waarheid en niets dan de waarheid neer te schrijven, neemt de schrijver het op dat vlak niet zo nauw. 
De initiatiefnemer van het erfgoedproject, Het GenOOtschap, wordt nergens vernoemd. In wat hij over het project zelf zegt, slaat de auteur een aantal keren de bal flink mis. “Na een oproep of twee en een artikel in de ‘Nieuwe Antwerpenaar’ werd het stilletjes,” lezen we. Een paar artikels in de pers en in De Nieuwe Antwerpenaar, dat klopt. Maar dat het daarna stil werd, klopt niet. De campagne werd verder gezet, niet in het minst via de sociale media en via internetradio. Ongelofelijk hoeveel volk je daarmee bereikt. De mammoet kwam uiteindelijk niet: dat klopt. Zodra we dat wisten, hebben we dat - eerlijk als we zijn - ook kenbaar gemaakt via dezelfde kanalen. De aangehaalde reden klopt niet. “De vervoerskosten zouden haast gigantisch zijn en de woonplaats voor onze ‘elephas antiquus’, namelijk ‘Fort 8’, compleet ongeschikt.” 

Met alle respect, dit is onzin. De vervoerkosten waren redelijk, de verzekeringspremie eveneens.  Daar hoefde het district zelfs niet voor te zorgen. Het was evenmin de bedoeling het fossiele skelet in het fort op te stellen.  De relatieve vochtigheid  is daar met gemiddeld 85% in het voorjaar veel te hoog. 
Het was de bedoeling  onze mammoet op te stellen in de Oranjerie van Sorghvliedt. Maar ook daar waren de condities niet zomaar geschikt. Bij de restauratie werd immers verzuimd adequate zonnewering (UV) en een klimatisatiesysteem te voorzien.  Een professionele klimabox was te duur en het verkleinen van de te klimatiseren ruimte door middel van een vitrine of een soort blackbox werd niet haalbaar geacht.  Kous af.

Maar dit betekende niet het einde van het mammoetverhaal.  Het hele project werd omgegooid naar een verhalenwandeling . Niet  het skelet stond centraal  maar het jaartal 1862, met het verhaal van de bouw van het fort, de faits-divers en de anekdoten. En niet te vergeten het verhaal van de vondst van de mammoet, de problemen om het specimen te determineren, de ijstijd. Dankzij een erfgoedkoffer van het  Gallo Romeins Museum van Tongeren en enkele  artefacten en wat fossiel botmateriaal uit Koninklijk Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel konden we ons erfgoedverhaal behoorlijk interactief maken.  Ook dat werd duidelijk verteld in de media.



Dankzij de flexibiliteit en de creativiteit van de fortgidsen kenden de verhalenwandelingen  een behoorlijk succes. 336 bezoekers werden geteld, een derde daarvan was jonger dan 10 jaar. Bij het erfgoedproject verschenen twee brochures, een kleine doe-brochure voor kinderen en een essay over de olifant van Hoboken. 


Na deze toch wat eigenzinnige weergave van de waarheid en niets dan de waarheid over het verloop van het erfgoedproject, gaat Korneel Paenen op de paleontologische toer. Gewapend met het dossier over de “mammouth d’Hoboken” van het Natuurhistorisch Museum, de archivalia van Hobuechen 1135 en Wikipedia,  doet hij een poging de identiteit van het Hobokense slurfdier voor eens en altijd te bepalen. Het lukt hem niet, wat geen schande is. Het dossier van het museum in Brussel is ons ook bekend, het ligt voor onze neus terwijl we deze woorden intikken, en het valt wat mager uit. Het archief van Hobuechen bevat over dit onderwerp naar wij vermoeden enkel de foto die op de kaft staat en de Geschiedenis van Hoboken van H.  Dierickx, en Wikipedia is als bron slechts met de grootste bedachtzaamheid te gebruiken. Maar zelfs als je een paar meter wetenschappelijke literatuur over het onderwerp doorploegt, weet je na afloop nog altijd niet tot welke soort de Hobokense olifant behoort.

“Wat haar naam betreft, zitten we wat in de problemen,” steekt Paenen van wal. “Twee keer wordt onze dame [n.v.d.r. het gaat over een wijfjesolifant] omschreven als ‘elephas antiquus falconeri’, evenveel keer wordt ze ‘mammouth d’Hoboken’ en twee keer als ‘elephas antiquus trogontherii’. Drie verschillende namen voor een en hetzelfde beest. [...]  Vermits we de waarheid en niets dan de waarheid willen neerschrijven, was opzoeking nodig. ‘Elephas’ is zeker. Dit woord plaatst haar in een geslacht uit de orde der slurfdieren. Van dit geslacht bestaat er nu nog één soort, namelijk de Aziatische olifant. De mammoet is de meest nauw verwante soort. Zij gingen echter, zonder ruzie, tussen 1,9 en 6,7 miljoen jaren geleden uiteen. Hiermee kunnen we ‘mammoet’ gewoon uitschakelen. Spijtig, want het staat wel chic.
Over ‘antiquus’ bestaat evenmin twijfel. Het betekent gewoon oud, van lang voor onze tijd, antiek. ‘Falconeri’ ook ‘falconerii’ heeft betrekking op het ‘dwerg’ zijn.”

Helahola, denken wij dan. Het is niet omdat de beschikbare gegevens niet veel voorstellen, dat je er ook nog extra slordig mee moet omspringen. Uit het Brusselse dossiertje blijkt, dat er onderzoekers zijn geweest die het Hobokense skelet op grond van bepaalde karakteristieken dachten te kunnen identificeren als een Elephas antiquus of woudolifant. Dat is een soort die voldoende op de nog levende Indische olifant lijkt, om in hetzelfde geslacht te worden geplaatst. Maar in de literatuur vind je het beest ook terug als Palaeoloxodon antiquus en Hesperoloxodon antiquus. Dat is omdat in 1924 ene Matsumoto vond dat de woudolifant net niét genoeg op de Indische olifant leek en dus in een ander geslacht moest worden geplaatst. En in 1931 oordeelde Osborn het verschil met andere vertegenwoordigers van Palaeoloxodon zo fundamenteel, dat er nood was aan een nieuw genus Hesperoloxodon. Vandaag is men overigens weer van mening dat het gewoon om een Elephas gaat, wat de oorspronkelijke naamgever Falconer in 1847 ook al vond. Naar deze Hugh Falconer werd trouwens de dwergolifant van Sicilië Elephas falconeri Busk genoemd. Korneel Paenen leidt uit het Brusselse dossiertje af dat men ook de Hobokense olifant als een Elephas falconeri heeft beschouwd, maar dat is niet het geval. Dat staat nergens. We vermoeden dat hij één en ander niet helemaal correct heeft gelezen. In zijn artikel reproduceert hij een stukje van het bijschrift bij afbeelding 59 van Le Musée d’Histoire Naturelle Moderne, sa mission, son organisation, ses droits van G. Gilson. Daar staat duidelijk de vermelding “Elephas antiquus Falconer”. Falconer is de naam van de onderzoeker, die conform de internationale nomenclatuurregels achter de wetenschappelijke naam wordt geplaatst, géén stuk van de naam zelf. En het is niet omdat Busk ter ere van Falconer een fossiele dwergolifant naar hem noemde, dat falconeri per se iets met dwerggroei zou te maken hebben. Op Sicilië leefde ten tijde van de dwergolifant ook de Cygnus falconeri, de reuzenzwaan, die meer dan anderhalve keer zo groot was als onze knobbelzwaan. De grootste nog levende geitensoort, de markhor uit de hooggebergten van Afghanistan tot China, is eveneens naar Falconer Capra falconeri Wagner genoemd. Net als trouwens de imposante Rhododendron falconeri Hooker, die in de bergen van Sikkim groeit en bloeit.




Volgens het Brusselse dossiertje oordeelden andere onderzoekers, onder wie Louis Dollo en Hans Pohlig, dat de Hobokense olifant geen Elephas antiquus is, maar een Elephas trogontherii Pohlig (à propos, de naam Elephas antiquus trogontherii die volgens Paenen tweemaal voorkomt, hebben wij nergens gevonden in ons Brussels dossiertje.) Elephas trogontherii is de steppemammoet, die men later uit het genus Elephas heeft geplukt en Mammuthus is gaan noemen.  Aan de wetenschappelijke naam van de trogontherii zie je overigens onmiddellijk dat Pohlig, die van het Hobokense skelet vond dat het “in allen charakteristischen Punkten” met de steppemammoet overeenstemt, de man is die de soort haar naam gaf. Dit betekent niet automatisch dat Pohlig het bij het rechte eind had, maar je kan niet anders dan met zijn visie rekening te houden. In het Natuurhistorisch Museum lijkt men tegenwoordig in ieder geval geneigd de Hobokense olifantenresten bij het genus Mammuthus onder te brengen. Niet omdat dat wel “chic” staat, maar eerder omdat een aantal skeletale kenmerken, bijvoorbeeld wat betreft de structuur van de kiezen, in die richting wijzen. Ook de afmetingen van het skelet sluiten dit niet uit, want in tegenstelling tot wat Korneel Paenen lijkt te denken, was bijvoorbeeld Mammuthus primigenius zelf een onderdeurtje – zo groot als de hedendaagse olifanten en dus een uk in vergelijking met een klepper als Elephas antiquus, die bijna vijf meter hoog werd. Het Hobokense exemplaar zou, zo heeft men in het Museum berekend, 2,58 m hoog zijn geweest. Dat is klein, maar voor een Mammuthus primigenius zeker niet uitgesloten. In vergelijking met bijvoorbeeld een Elephas falconeri is het dan weer zonder meer gigantisch: dat beestje was nauwelijks groter dan een shetlandpony.  Overigens, voor alle duidelijkheid: de afstand tussen olifanten en mammoeten is niet bijzonder groot, hoewel Paenen dat lijkt te denken. We noemen vandaag zowel Loxodonta africana als Elephas maximus “olifant”, terwijl de afstand tussen die twee minstens even groot is als die van elk van beide ten opzichte van Mammuthus. Mammoeten zijn olifanten – ze zijn zo nauw aan mekaar verwant, dat het lastig is om van sommige fossielen met sluitende zekerheid te bepalen of ze nu van een uitgestorven Elephas dan wel een Mammuthus afkomstig zijn.
Hetgeen precies al 150 jaar het probleem is met het Hobokense exemplaar.


Wat was de Hobokense olifant precies?  Wel, we weten het niet.
Zeker is alleszins, dat het stukje van Korneel Paenen de kwestie niet finaal heeft beslecht. Het lijkt ons trouwens vrij onwaarschijnlijk dat het uiteindelijke antwoord ooit zal kunnen worden gegeven. We vermoeden alleszins dat Paenens vrome wens “het dossier over de oudste vrouwelijke inwoonster van ons district voor eens en altijd te kunnen vervolledigen” niet snel in vervulling zal gaan.

Niettemin gaan we graag in op de “oproep aan alle leden en niet-leden” dat “zij, of hij, die er iets meer, veel meer of er alles over weet,” zich kenbaar zou maken.

Het GenOOtschap/Gidsenwerking fort 8 maakt zich bij dezen, misschien ten overvloede, kenbaar.
Wij weten niet alles over de Hobokense olifant, we vrezen zelfs dat we er vrij weinig over weten. Het weinige dat we erover weten, staat op de blog Nieuws van de genoten.  

Het essay De prehistorie aan de tand gevoeld. De olifant van Hoboken is ook in druk verkrijgbaar bij Het GenOOtschap/Gidsenwerking fort 8: een rijk geïllustreerde brochure van 20 pagina’s, kostprijs 5 euro.





Clement Caremans
Vera  Caremans
© 2013 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten